Nukkige Schoonheid

Essay ‘Nukkige schoonheid’

tekst Jan van Heemst
November 2013

Huilende vogels! Vogels zijn al sinds mensenheugenis symbolen van leven en dood. In onze oude verbeelding legden ze contact met een wereld die nooit ofte nimmer de onze kon zijn. Zij bemiddelden tussen de min of meer vertrouwde werkelijkheid van alledag en een onpeilbare verte waarnaar onzekere voortekenen en duistere lotsbeschikkingen verwezen. Aan deze functie ontleenden zij ooit hun hoge status. Maar dat maakte ze niet zonder meer onaantastbaar. Vogels leken vaak ook op gewone wezens van vlees en bloed. Zo´n beetje op ons. Daarom kunnen we vogels nog altijd brutaal vinden, of ijdel, vraatzuchtig of bescheiden. Kippen zijn jaloers, uilen wijs, pauwen trots, eenden naïef. Per saldo is vogels niets menselijks vreemd. Als zodanig doen ze het prima in strips. Vooral eenden mogen zich in een enorme populariteit verheugen. En er zijn inderdaad stripeenden die huilen van verdriet.

Huilende vogels zijn daarom niet per se curieus, maar een schreiend adelaarsjong is toch wel een opmerkelijke verschijning. Een adelaar is bepaald niet niks. Hele volken schuilen onder zijn machtige wieken om zich te verzekeren van een nationale identiteit. Hidde van Schie schildert hem als de ‘verdrietige fladderaar’: de gevederte pendant van het spreekwoordelijke zigeunerjoch dat de toeschouwer met zijn betraande ogen om medelijden vraagt. Het beeld speelt dus in op de frictie van ontzag (‘hoog’) en sentiment (‘laag’). Het dankt zijn zeggingskracht aan het feit dat het pleit tussen beide ondervindingen hier in ieder geval onbeslecht blijft. Het beeld is gestolde ambivalentie op doek.

Het adelaarsjong is onderdeel van een omvangrijke ornithologische menagerie. Vanwaar al die huilende vogels? In hun markante verschijning zijn ze schatplichtig aan het gekunstelde realisme van de vogelgids. Vogelgidsvogels zijn vooral exemplarische vogels. Ze tonen kenmerkende signalementen van soorten. Bij Hidde van Schie gaat het om de huilende soort. Zijn aanwezigheid is even intrigerend als die van de exotische dwaalgast. In een spetterend kleurengamma van tooi en vegetatie is hij in zijn vreemde element. Zijn vreemdheid gaat voorbij aan het vertrouwde en is daarom van strategisch belang. Vreemde vogels geven aanleiding tot schilderen en maken daarmee de vreemdheid van dit schilderen manifest. Deze schilderijen kennen plot noch ontknoping. Ze overtuigen als visuele constellaties op het platte vlak. Hun zeggingskracht schuilt in de wisselwerking van figuratie en ondergrond, maar vanzelfsprekend zijn ze daarmee ook weer niet. Ik zou eerder zeggen: ze volharden in een onvanzelfsprekend beroep op aanwezigheid.

Die volharding tekent Hidde van Schie ten voeten uit, of het nu gaat om huilende vogels, harige vrouwen, steile kerels, dichte jungles, het portret van de schilder of een nerveus skelet.  Enig lef kan hem niet worden ontzegd. In tijden van universele digitalisering heeft het schilderij ontegenzeggelijk aan gezag ingeboet. De meeste mensen zijn nu eenmaal meer gediend van dots en pixels dan van streek en pigment. Snelle media stellen immers verleidelijke opties in het vooruitzicht. Ze zijn de operators van makkelijk leven. En makkelijk – dat is vooral een kwestie van lekker. Mode, sport en reclame laten niets na om ons in te prenten hoe fijn het allemaal eigenlijk is. Infotainment weet met onze wereld wel raad en voorziet in een niet aflatende stroom zelf het meest problematische van een passende esthetische outfit. Zo krijgen wij onze wereld als een licht verteerbare wereld voorgeschoteld. Deze wereld treedt Hidde van Schie al schilderend tegemoet. Aan visuele gemakzucht heeft hij een broertje dood. Dat  maakt hem weinig meegaand. Hij is de onverstoorbare opposant die zijn beleving van het bestaande als weermiddel tegen digitale sjablonen en fotogenieke stereotypen weet in te zetten. In het licht van deze universele medialisering komt hem enige bravoure inderdaad goed van pas. De schilderijen getuigen van een productieve tegendraadsheid. Beeld na beeld. Juist omdat ze zich niet conformeren aan de flitsende pretenties van high-tech rendering zijn het tot de verbeelding sprekende werken. Ze zijn pertinent niet gemakkelijk, maar ze lonen zeker de moeite als blijken van intense volharding.

Enige onaangepastheid is dus geen overbodige luxe. Zo mag kunst tenminste proberen zich te vrijwaren van de bemoeizucht van filmers, fotografen, televisiemakers, webmasters, art-directors, pr-adviseurs en al die andere flitsende ‘formatteerders’ van onze eenentwintigste-eeuwse spektakelmaatschappij. Zeker, in hun ogen is verf een obsoleet medium. Maar in handen van Hidde van Schie staat verf nu juist voor een weerbarstige eigenzinnigheid die aan hun annexatiedrift paal en perk stelt. Zijn ‘verfwerk’ houdt als ‘maakwerk’ stand en doordringt ons in deze hoedanigheid van het besef te worden aangedaan door een schoonheid die we niet op voorhand hadden ingecalculeerd. Nukkige schoonheid – om met Hidde van Schie te spreken.

 

Dan kan het gebeuren dat je tronies staat te schilderen die zich aandienen als maskers met een welhaast mythische uitstraling. Ze zijn niet gewoon genoeg om voor reëel bestaande personages door te gaan maar leggen een theatraal surplus aan de dag. Net als de vogels zijn ook deze koppen exemplarisch: ze bieden zicht op het onderhuidse karakter van een protagonist, een onvermoede held die op het punt staat zich aan het verblufte publiek te openbaren. De heroïek gaat de omvang van de kop te buiten. Van eenzelfde ‘buiten’ getuigt een serie portretten van een schilder. Ook zijn hoofd is te krap om het allemaal te bevatten. Ook zijn gelaat is een masker dat toedekt en onthult. Ook hij is een heroïsche persona. De indruk van de onthulling is in beeldschermlicht vervat. Dat doet denken aan de televisie. Maar waar de televisie grossiert in de verplatting van onze verbeelding, wordt hier ‘meer’ geboden. De schilder beschikt over inside information die aan de technisch reproduceerbare werkelijkheid van de televisie ontstijgt: zijn beeldschermlicht belooft inzicht.

 

Elders krijgt het heldendom een kans in de gestalte van een gemankeerde cowboy. Ook hier frappeert de kordate presentie. En dat geldt voor alle schilderijen. Hun pertinentie krijgt extra schwung door compositie, improvisatie, ritmiek, cadans en rubato. Niet vreemd voor iemand die tevens als muziekman furore maakt. Maar waar zijn songs overwegend bedachtzaam zijn, gaan de penselen in vol galop. Het palet is exuberant. Er is een overdaad aan kleuren. Rood, roze, paars, geel en groen strijden om voorrang.  Van het doek blijft geen vezel onbenut. De ondergrond wordt als een expressieve achtergrond benut: pas na omstandig sprenkelen, deppen, vloeien en sproeien is het de beurt aan de vaardige streek.

Het uiteindelijke beeld is mixtuur van betrekkelijke willekeur en intuïtieve opzet. Soms is het abstract, meestal is het herkenbaar maar ook dan zijn vrouwen, vogels, jungles, koppen of geraamtes nooit evident vrouw, vogel, enzovoort. Ze jongleren met verwachtingspatronen. Ze zijn verre van eenduidig. Ze schorten hun betekenis op in een wirwar van associaties en toespelingen. Jazeker, zo  schilderde Hidde van Schie jaar in jaar uit zijn jungles, net zo ondoorgrondelijk als het oerwoud zelf. En waar ook hij het spoor bijster dreigde te raken, verknipte hij het doek om met de stukken resoluut een volgende  jungle op te tuigen. Deze barstensvolle beelden zijn de resultante van energieke inspanning.

De schilderijen van Hidde van Schie staan stuk voor stuk strak van zulke energie. Ze zijn je voortdurend te vlug af.  Uitroeptekens zijn het, die aan elke duiding vooraf gaan.  Ze stellen de representatie op de proef. Ze zijn er niet om te gerieven maar om te raken. Ze maken korte metten met het aura van de interpretatie. Ze hebben maling aan het talige gewicht van de exegeet. (Mijzelf niet uitgezonderd.) Elk beeld is een herbevestiging van een onderscheid dat niet in taal kan worden opgeschreven. Geschreven taal werkt doordat het schrift de dingen doorgaans zo precies mogelijk aangeeft. Deze schilderijen kunnen niet worden vastgepind op een min of meer correcte interpretatie die een tekst voor de lezer in petto heeft. In vergelijking met het schrift gaan zij aan woordblindheid mank, maar deze handicap compenseren zij met een overdaad aan suggestie. Ze laten zich beredeneren noch weerleggen. Ze zijn er, onomstotelijk.

Jan van Heemst (1953) doceert kunst- en cultuurstudies aan de Willem de Kooning Academie, Hogeschool Rotterdam. Recent verscheen van hem bij uitgeverij Ad. Donker Tussen gen en globe. Europese cultuurgeschiedenis.

Geef een reactie